(ok, het is mijn eeste post, maar nummer twee volgt vanavond, en drie morgen, dus ik kan nog wel mee doen =) )
“Kuch.” Ik kijk opzij. De man die naast me in de wachtkamer zit is al de hele tijd aan het hoesten. Ik word er onrustig van, ik voel me sowieso onrustig de laatste tijd. Er dreigt iets. De man ziet er heel bleek uit, bijna groenig. Net als ik verderop wil gaan zitten, wordt hij weggeroepen door de doktersassistent. “Eindelijk.” Ik denk het alleen en zeg het net niet hardop. Dan komt er een vrouw binnen. Ze ademt zwaar en strompelt naar de balie. “Ik heb nu een dokter nodig.” Ze leunt op de balie en draait zich naar ons. Ook zij is extreem bleek, maar in tegenstelling tot de man lijkt dit niet op een verkoudheid. “Wat is er gebeurd?” vraag de assistent aan de vrouw. “In de stad, overal, zieke mensen, en eentje raakte me aan, hij nam een hap! En hap! Uit mijn oor. Kijk!” De vrouw trekt de assistent naar beneden. De assistent gilt. Ik weet niet wat ik moet doen. De anderen in de wachtkamer kijken elkaar vertwijfeld aan. Ook zij weten het niet. Dan laat de vrouw los. Ze valt op de grond. De assistent kijkt haar bang aan, de huisarts komt aangerend. “Wat ik er hier aan de hand?” Dan ziet hij de vrouw. Hij loopt er naartoe en voelt haar pols. Hij schudt zijn hoofd. “Geen pols. Kan iemand de defibrillator halen, snel!” De man die naast me zit snel er naartoe en geeft de defibrillator aan de huisarts. Hij laadt en geeft de vrouw een schok. Na vier keer te hebben geschokt schudt hij zijn hoofd. “Ik mag dit niet meer doen. Sorry dat jullie dit hebben moeten zien.” Hij staat op en draait zich van de dode vrouw af. Dan zie ik haar arm bewegen. “Dokter.” Zegt de oude vrouw naast me. “Dokter!” roepen de anderen in de kamer. Hij kijkt op. Dan zien we de vrouw achter hem verschijnen. Ze bijt hem in zijn nek, het bloed spuit er uit, maar de vrouw blijft staan. “Honger.”
De paniek breekt uit. De oude vrouw naast me kan niet stoppen met gillen. Een man van in de veertig die tegenover mij zit pakt zijn stoel op en gooit deze tegen het raam. Het gaat niet kapot. Ik pak mijn eigen stoel en gooi deze er achter aan. Nu breekt het glas. Ik en de man springen er door. De oude vrouw wil volgen, maar de zombievrouw pakt haar vast. Het laatst wat ik van haar zie als ik wegren is een blik. Een blik van honger.
Ik ren. Ik ren zo hard als ik kan, op naar mijn fiets. Ik zie de fiets staan. Ik steek mijn sleutel in het blauwe slot en spring snel op mijn fiets. Ik moet hier weg. Ik moet naar huis. Of naar school. Nee, niet naar school. Ik moet naar huis. Daar is het veilig, daar zijn er niet veel mensen, daar kan de deur tenminste op slot. Ik fiets snel door. De huisartsenpost zit in de stad, Vreewijk is ene kwartier verder. Als ik langs de Kuip fiets zie ik een afzetting. Net nu. Net nu ik op het punt sta opgegeten te worden door zombies. Ja, zombies, wat had de vrouw anders kunnen zijn? Een kannibaal met een griepje? Ik race terug naar de stad, na een kwartier ben ik bij mijn stille plekje. Onder de Erasmusbrug. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik pak mijn telefoon. Ik moet mijn vreind spreken. "Dit nummer is niet beschikbaar." Dan Olly maar. "Dit nummer is niet beschikbaar." Ik kijk op het scherm. Batterij leeg en geen bereik. Dit kan niet erger.
“Kuch.” Ik kijk opzij. De man die naast me in de wachtkamer zit is al de hele tijd aan het hoesten. Ik word er onrustig van, ik voel me sowieso onrustig de laatste tijd. Er dreigt iets. De man ziet er heel bleek uit, bijna groenig. Net als ik verderop wil gaan zitten, wordt hij weggeroepen door de doktersassistent. “Eindelijk.” Ik denk het alleen en zeg het net niet hardop. Dan komt er een vrouw binnen. Ze ademt zwaar en strompelt naar de balie. “Ik heb nu een dokter nodig.” Ze leunt op de balie en draait zich naar ons. Ook zij is extreem bleek, maar in tegenstelling tot de man lijkt dit niet op een verkoudheid. “Wat is er gebeurd?” vraag de assistent aan de vrouw. “In de stad, overal, zieke mensen, en eentje raakte me aan, hij nam een hap! En hap! Uit mijn oor. Kijk!” De vrouw trekt de assistent naar beneden. De assistent gilt. Ik weet niet wat ik moet doen. De anderen in de wachtkamer kijken elkaar vertwijfeld aan. Ook zij weten het niet. Dan laat de vrouw los. Ze valt op de grond. De assistent kijkt haar bang aan, de huisarts komt aangerend. “Wat ik er hier aan de hand?” Dan ziet hij de vrouw. Hij loopt er naartoe en voelt haar pols. Hij schudt zijn hoofd. “Geen pols. Kan iemand de defibrillator halen, snel!” De man die naast me zit snel er naartoe en geeft de defibrillator aan de huisarts. Hij laadt en geeft de vrouw een schok. Na vier keer te hebben geschokt schudt hij zijn hoofd. “Ik mag dit niet meer doen. Sorry dat jullie dit hebben moeten zien.” Hij staat op en draait zich van de dode vrouw af. Dan zie ik haar arm bewegen. “Dokter.” Zegt de oude vrouw naast me. “Dokter!” roepen de anderen in de kamer. Hij kijkt op. Dan zien we de vrouw achter hem verschijnen. Ze bijt hem in zijn nek, het bloed spuit er uit, maar de vrouw blijft staan. “Honger.”
De paniek breekt uit. De oude vrouw naast me kan niet stoppen met gillen. Een man van in de veertig die tegenover mij zit pakt zijn stoel op en gooit deze tegen het raam. Het gaat niet kapot. Ik pak mijn eigen stoel en gooi deze er achter aan. Nu breekt het glas. Ik en de man springen er door. De oude vrouw wil volgen, maar de zombievrouw pakt haar vast. Het laatst wat ik van haar zie als ik wegren is een blik. Een blik van honger.
Ik ren. Ik ren zo hard als ik kan, op naar mijn fiets. Ik zie de fiets staan. Ik steek mijn sleutel in het blauwe slot en spring snel op mijn fiets. Ik moet hier weg. Ik moet naar huis. Of naar school. Nee, niet naar school. Ik moet naar huis. Daar is het veilig, daar zijn er niet veel mensen, daar kan de deur tenminste op slot. Ik fiets snel door. De huisartsenpost zit in de stad, Vreewijk is ene kwartier verder. Als ik langs de Kuip fiets zie ik een afzetting. Net nu. Net nu ik op het punt sta opgegeten te worden door zombies. Ja, zombies, wat had de vrouw anders kunnen zijn? Een kannibaal met een griepje? Ik race terug naar de stad, na een kwartier ben ik bij mijn stille plekje. Onder de Erasmusbrug. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik pak mijn telefoon. Ik moet mijn vreind spreken. "Dit nummer is niet beschikbaar." Dan Olly maar. "Dit nummer is niet beschikbaar." Ik kijk op het scherm. Batterij leeg en geen bereik. Dit kan niet erger.